|
|
29. Judit, de Glorie van Israël
Judit 12 en 13
Aan de tijd van de ballingschap hebben we een aantal boeiende verhalen te danken. Ik neem u eerst mee naar de Assyrische overheersing (rond 700 v. Chr.). Het boek Judit is een heldenepos om de vervolgde Israëlieten te bemoedigen.
Ninivé was een poel van bederf en de koning van Ninivé beweerde dat hij God was. Zijn machtige leger liep alle omringende landen onder de voet. Ook het Beloofde Land werd bedreigd. De stad Betulia (=Huis van God) werd omsingeld en uitgehongerd. De magistraten stonden op het punt de stad over te geven, want de bevolking was ten einde raad. Toen verscheen Judit ten tonele; zij was een mooie, rijke weduwe. Hij was zeer vroom, want ze bad wel een heel hoofdstuk lang.
Maar ze was bepaald geen scrupuleuze tante. Als een antieke Mata Hari gaat ze met haar dienstmeisje naar het vijandelijk legerkamp, ze liegt alles bij elkaar, ze pronkt met haar schoonheid, ze verleidt de generaal en belooft hem alle informatie te geven, nodig om de stad te veroveren. Die trapt er in en viert de overwinning alvast met een rijkelijk feestmaal ter ere van de wonderschone gast. Hij drinkt meer dan goed voor hem is en Judit belandt met de stomdronken man in zijn tent. Daar onthoofdt zij hem met zijn eigen zwaard. Als het leger de volgende morgen hun aanvoerder zo aantreft, slaat het in paniek op de vlucht.
De hogepriester komt helemaal uit Jeruzalem om Judit te eren: “U bent de trots van ons volk”. De moraal van het verhaal: God verslaat de vijanden van Zijn volk en daar heeft Hij alleen maar een zwakke vrouw voor nodig.
|
|