|
|
28. Als een hert
Psalm 42
De joden leefden in hun eigen land, maar zeker ook tijdens de ballingschap, te midden van volkeren met allerlei afgoden. Als ze dan in de problemen zaten, werd er met hen gespot: Waar is nou die God van jullie?
Wij herkennen dat; ook wij worden in deze postchristelijke tijd geconfronteerd met cynisme. Ons geloof wordt belachelijk gemaakt als een halfzachte droom van wereldvreemde hemelstaarders. De moderne tijd heeft met zijn wetenschap en techniek betere oplossingen dan de religie. Je hoort dit soort geluiden op de televisie en je leest ze in de krant. Bovendien stellen fundamentalisten, of ze nou jood zijn of christen of moslim, met hun fanatisme de godsdienst in een kwaad daglicht. Godsdienst krijgt zo het imago van een gevaarlijke en onderdrukkende macht. Dit alles heeft niets meer te maken met de barmhartige en bevrijdende God van Israël.
Soms word je er moedeloos van en verlang je terug naar de tijd, dat het christendom nog toonaangevend was in onze samenleving. Nu wij met onze godsdienst naar de marge zijn gedreven, is het goed te kijken naar de joden, die in zo’n zelfde omstandigheden hun gevoelens aldus hebben verwoord:
Zoals een hert reikhalst naar levend water, zo wil ik God met heel mijn wezen naar U toe. Ik dorst naar God, de levende God. Maar altijd hoor ik zeggen: Waar is nu je God? Ik moet er steeds aan denken en dan schiet mijn hart weer vol, hoe ik meeliep in het gedrang naar het huis van onze God, en dan hoor ik ze weer zingen, heel die feestelijke stoet. Maar waarom dan zo moedeloos, waarom opstandig? Gij zijt mijn lijfsbehoud, mijn God.
|
|