|
|
25. David en God
Psalm 51 en 131
David was niet alleen een groot staatsman en veldheer, hij leeft nog altijd voort als zanger Gods. Veel psalmen zijn van hem of staan op zijn naam. Hij speelde en danste en zong voor God; zijn vreugde en verdriet, zijn vertrouwen en zijn spijt bracht hij zingend voor Gods aanschijn. Ik geef twee voorbeelden.
Psalm 51 is een hartstochtelijk boetegebed. De profeet Natan had David verweten, dat hij overspel had gepleegd met Batseba en haar man Uria de dood in had gejaagd. Toen bad David: “ Wees mij genadig, God, in Uw trouw. Ondanks mijn ontrouw smeek ik U: doe mijn daden teniet, want U bent vol erbarmen; was mij schoon van mijn schuld, reinig mij van mijn zonden. Een gebroken en verbrijzeld hart zult gij, God, niet verachten” Davids schuldgevoel was gerijpt tot zondebesef: door zich schuldig te maken tegenover zijn medemensen had hij het beeld van God in zichzelf geschonden en het beeld van God in de ander beschadigd.
Erg mooi vind ik psalm 131. Hier is de oude David aan het woord. Hij heeft onstuimig geleefd, de wereld veroverd en de hemel bestormd. Nu is hij oud. Hij hoeft zich niet meer te bewijzen; er wordt niets meer van hem verwacht. Het hoeft ook allemaal niet zo van hem; hij is in het reine gekomen met zichzelf en met zijn levensgeschiedenis. Hij legt nu zijn lot en zijn toekomst in Gods hand en spreekt zijn vertrouwen uit in Gods liefde. Hij doet dat heel origineel:
God, ik ben niet hooghartig, ik kijk niet op anderen neer; beeld mij niet in dat ik groot ben droom geen geweldige dromen. Ik heb mijn verlangens getemd, mijn ziel is tot rust gekomen. Als een kind dat gedronken heeft en rust aan de borst van zijn moeder, een kind dat gedronken heeft, zo is mijn ziel in mij. Ik verwacht alles van U, nu en in eeuwigheid.
|
|