|
|
24. David en Batseba
2 Sam 11 en 12
Davids klerken schreven zijn deugden, maar ook zijn ondeugden onverbloemd op. Beroemd is het verhaal van Batseba. Op zekere dag zag David vanaf het dak van zijn paleis zijn benedenbuurvrouw een bad nemen. Zij was erg mooi; hij liet haar halen en sliep met haar. Dat kon je je als Oosters vorst wel permitteren, vond hij.
Maar er kwamen problemen van, want een tijdje later meldde zij, dat ze zwanger was. Toen liet David haar man Uria, die ergens met het leger aan het vechten was, naar Jeruzalem komen en stuurde hem naar huis. Maar Uria deed dat niet: “Terwijl mijn kameraden op het slagveld bivakkeren, ga ik toch niet bij mijn vrouw eten en drinken en slapen”. Na nog een vergeefse poging om het overspel te verdoezelen, gaf David hem een brief mee voor zijn bevelhebber: “Zorg dat Uria sneuvelt”. Zo geschiedde en Batseba kwam over naar het paleis en werd Davids zoveelste vrouw.
David voelde zich wel wat schuldig, dat hij Uria de dood moest injagen, maar ja: het kon niet anders en er sneuvelden zoveel soldaten. Maar dan verschijnt de profeet Natan en vertelt de koning een parabel. “Er leefden eens twee mannen in dezelfde stad; de ene was schatrijk, de andere straatarm. De rijke had een hele kudde schapen en geiten en runderen; de arme had èèn lammetje, dat hij koesterde. Het at van zijn brood en sliep op zijn schoot; hij had het lief als een dochter. Toen de rijke een gast op bezoek kreeg, wilde hij geen eigen schaap slachten; nee, hij doodde het lammetje van de arme en zette het zijn gast voor”. David ontstak in woede en riep: “Die man verdient de dood”. Maar Natan zei: “Die man, dat bent u! God heeft u macht en rijkdom gegeven en zoveel vrouwen als u maar wilt. En wat hebt u gedaan? De arme Uria hebt u eerst zijn vrouw afgenomen en hem daarna laten vermoorden”. Toen sprak David: “ik heb gezondigd tegen de Heer”.
De profeet hield David een spiegel voor. Toen besefte hij, dat hij niet alleen een beetje schuldig was; hij was ontrouw geweest aan zichzelf en zijn medemensen, aan zijn roeping en aan God. Hij had het beeld van God in zichzelf, in Batseba en vooral in Uria verwoest. Zonde tast je diepste zelf aan: zo ben je door God niet bedoeld
|
|