|
|
21. David, Gods uitverkorene
1 Sam 16
Na de Richters kwamen de Koningen. De eerste was Saul, maar dat werd geen succes. Toen stuurde God de profeet Samuel naar Bethlehem, om een van de zonen van Isai tot koning te zalven. Isai presenteerde zijn zonen aan de profeet. Die vergiste zich bijna, want hij wilde meteen de oudste zalven, die er sterk en koninklijk uitzag. Maar God hield hem tegen: “Jij kijkt naar het uiterlijk, Ik kijk naar het hart”.
Na de zevende zoon had Samuel nog niemand gekozen en hij vroeg: “Zijn dit al uw zonen?” Isai antwoordde, dat hij nog wel een zoon had, maar die was te klein, die telde nog niet mee, die zat bij de schapen in het veld. De profeet liet hem halen en God zei: “Deze is het, zalf hem”. Niet de aanzienlijke, die bij de mensen in de smaak zou vallen, maar de kleine, die niet meetelde, was Gods kandidaat. God kijkt anders dan wij. Zo werd David in Bethlehem voorbestemd om koning van Israël te worden. Duizend jaar later zou Jezus in Bethlehem geboren worden uit het geslacht van David.
David zou uitgroeien tot een groot veldheer en staatsman. Hij zou de twaalf stammen van Israël verenigen tot een volk met een hoofdstad: Jeruzalem. Dat werd het religieuze en maatschappelijke centrum voor alle Israëlieten. In Jeruzalem vestigde David het staatsapparaat en hij gaf zijn klerken opdracht om alles vast te leggen in boekrollen. De hele mondelinge traditie vanaf Abraham en Mozes liet hij op schrift stellen; al die verhalen, die met het volk waren meegereisd naar Egypte en weer terug. Davids klerken waren meesterlijke vertellers; aan hen danken we de mooiste verhalen.
|
|