|
|
19. Simson, de godgewijde schurk
Re 16
Toen ze eindelijk in het Beloofde Land waren gearriveerd, zwierven de twaalf stammen als nomaden rond, zonder structuur, zonder leiding. Mozes was gestorven. Ze namen de gewoonten en ook de godsdienst van de plaatselijke bevolking over. Zo dreigde de JWHW-cultus verloren te gaan.
In deze verwarde periode werd Simson geboren en aan God toegewijd. Ten teken daarvan mochten zijn haren nooit geknipt worden. Hij was voorbestemd om Richter te zijn: hij moest het volk Gods de juiste richting wijzen. Maar hij maakte er een potje van. Simson was een krachtpatser en een geweldenaar, wiens leven vol zat met ruwe grappen en wilde avonturen. Maar de sterke man had een zwak voor mooie meisjes. Hij die met zijn blote handen een leeuw verscheurde en met een ezelskakebeen duizend Filistijnen versloeg, werd in de armen van een vrouw zo week als een lam.
Dat werd zijn ondergang. Delila, zijn nieuwe geliefde, ontfutselde hem het geheim van zijn reuzenkracht: die zat in zijn lange haar, teken van zijn toewijding aan God. Terwijl hij sliep op haar schoot, schoor Delila zijn hoofd kaal en toen was het met hem gedaan. Hij werd gevangen genomen en zijn ogen werden uitgestoken. Simson betekent Zon, maar als een blind paard moest hij in de gevangenis het molenrad draaien.
In die duisternis begon hij iets in te zien van zijn roeping. Hij ging zowaar bidden en dat had hij zijn leven lang nog niet gedaan. Hij vroeg God om hem nog eenmaal zijn oude kracht terug te geven. Op een feest van de Filistijnen, toen ze allemaal in en op de tempel aanwezig waren, duwde Simson de zuilen van de tempel uiteen; zo vond hij samen met de vijanden van Israël de dood. Stervend wees hij zijn volk nog de juiste weg, door de afgodendienst weg te vagen. Gods wegen zijn wonderbaar: Hij kon zelfs iemand als Simson gebruiken voor zijn heilsplan.
|
|