|
|
18. De druivensjouwers
De tocht door de woestijn was vreselijk zwaar; eindeloos zeulde het volk in de barre hitte door het woestijnzand. De vreugde om de bevrijding uit Egypte sloeg om in wanhoop: zou men ooit het beloofde land bereiken?
Toen ze de moed dreigden te verliezen, zond Mozes twaalf verspieders vooruit om vast te stellen, dat het Land van belofte er inderdaad lag en dat het er goed was om te wonen. Toen ze alles goed bekeken hadden, kwamen tien van hen terug met de boodschap: “Het is hopeloos; daar wonen reuzen in vestingsteden; dat land krijg je nooit”.
Maar twee verkenners hadden hun begeestering niet verloren. Ze brachten een druiventros mee uit dat land van melk en honing, een tros zo groot, dat ze hem aan en stok over hun schouders moesten dragen. Zo toonden ze het volk, hoe goed het daar was en dat het de moeite waard was om vol te houden.
Toen is in de woestijn het wonder geschied: het vermoeide volk ging er weer in geloven: In Godsnaam verder! Zou onze tijd ook niet een paar druivensjouwers nodig hebben; mensen die hun schouders willen zetten onder het kleine teken van de hoop. Zij kunnen ons helpen om te blijven geloven in Gods heerlijke toekomst van geluk en vrede voor allen.
|
|