|
|
15. De bronzen slang
Num 21
De barre woestijntocht duurde te lang. Het volk kreeg honger en werd geteisterd door tegenslagen. Ze begonnen te mopperen tegen Mozes: “Je had ons beter in Egypte kunnen laten; daar waren we wel slaven, maar we kregen tenminste te eten. Hier komen we om van honger en dorst”.Dit gemopper drong als een venijn door in het kamp; het vergiftigde de sfeer, het leek wel een slangenplaag. Die kwamen dan ook prompt: ineens was het kamp vol giftige slangen; wie gebeten werd stierf.
Toen gingen ze weer naar Mozes en zeiden: “Ons gejeremieer heeft Gods toorn opgewekt; Hij is op ons gebeten. Wij hebben de boel verziekt en nou zitten we met een vergiftigde relatie met God en met elkaar. Mozes, pleit jij voor ons”. Toen Mozes dat deed, zei God: “Maak een vurige slang en zet die op een staak. Ieder die er naar opziet, nadat hij gebeten is door een slang, zal in leven blijven”.
Jezus verwijst later naar die bronzen slang in verband met zijn kruisdood: “De Mensenzoon moet opgeheven worden, zoals Mozes de slang omhoog hief in de woestijn; opdat ieder die in Hem gelooft, eeuwig leven zal hebben”. (Jo.3: 14)
|
|